Weidemolentje0000.0011

 

 Literatuur

 

- Stokhuyzen, F., Molens. Bussum (Van Dishoeck), 1961 (voorwoord). [135 blz. ISBN -]. Hierin "Weidemolentje, staartmolentje of aanbrengertje": blz. 47-48 (getypeerd als heel kleine wipmolen).

- Scholten-Ballast, P.D. "Molennieuws". In: Gelders Erfgoed, 1998-nr 3, blz. 16   ("Hellouw. Het kleinste type molen is het weidemolentje, ook wel aanbrengertje genoemd. Deze molentjes worden hoofdzakelijk gebruikt om een stuk land extra te bemalen. [...] De molentjes zijn meestal niet hoger dan drie tot vier meter. Het houten gedeelte is leeg en in de eveneens houten kap zit slechts één overbrenging. Via een koningsspil(letje) wordt een waaier of roerom aangedreven die het water verticaal omhoog brengt. Aan de achterkant van het molentje zit een grote windvaan die ervoor zorgt dat het zichtzelf op de wind zet [...]")

- Scholten-Ballast, P.D., "Molennieuws". In: Gelders Erfgoed, 1998, nr. 3, blz. 16 (In Hellouw staat nu een weidemolentje dat is opgebouwd met onderdelen die afkomstig zijn uit Noord-Holland)